Kees Koster; een I.M. met een glimlach
Vanochtend ben ik naar de uitvaart van de illustrator Kees Koster geweest. Hij was 93 geworden, dus het was zo’n dienst om met lichte weemoed en soms met een glimlach bij te wonen.
Voordat ik ooit een woord met Kees Koster gewisseld had, kende ik zijn verschijning al. Een gedistingeerde heer op leeftijd, die me erg deed denken aan Guus Hermus, een acteur uit het Ko van Dijk-tijdperk.
Koster was echter niet van de Shakespeareaanse declamaties. Eerder van de pakkende oneliners. Het bekendste was zijn adagium over Tilburgers, over wie hij, als observerende westerling, altijd zei:
,,Met een Tilburger kun je niet in zee gaan. Dat gaat even goed, maar uiteindelijk komt er ruzie. ’n Tilburger is net een pedaalemmer: als je op z’n tenen gaat staan, gaat er boven een klep open.”
Vooral als hij het over de Tilburgse gemeenteraad had kwam deze uitspraak regelmatig voorbij. Want Kees Koster hield nog alles bij. Kaarsrecht wandelend en uitzonderlijk helder van geest was hij een witte raaf in zijn leeftijdscategorie. Als hij mij staande hield voor een praatje wist ik dat er altijd een lollige anekdote of op z’n minst een wonderlijke oneliner aankwam.
Bij de eerste ontmoeting vertelde hij me al uitgebreid over zijn vrijgezellendom. ,,Ik heb wel ’n paar keer verkering gehad, maar ik wou al die verplichtingen niet. En dan zeggen ze wel eens: ja, maar als je getrouwd bent en je wordt ziek, dan kan je vrouw voor je zorgen. Dan zeg ik: ja, maar het kan ook omgekeerd wezen en dan zit je mooi te kijken.”
Een half jaar geleden hield hij me weer eens staande in de stad: ,,Dat is lang geleden!”, riep hij. Ik vroeg me pas nog af: ‘Leeft ie nog?’ ”
Het was waarlijk voor het eerst in mijn leven dat ik hoorde dat een 92-jarige zich afvroeg of ík nog leefde.
Terwijl ik me natuurlijk vaak genoeg het omgekeerde heb afgevraagd, al leek Kees Koster nog zo onsterfelijk.
Een paar jaar terug kwam hij met een verontrustend bericht. Hij vertelde me dat hij
tijdens het bijwonen van een concert doodziek en duizelig was geworden en in allerijl naar het ziekenhuis was gebracht. ,,Het is begonnen”, dacht ik.
,,Maar nou zal ik je vertellen waar het van kwam. Ik was zo ziek geworden van die kroketten die ik van tevoren gegeten had. Nou, ik eet van mijn leven geen kroketten meer!”
Onze laatste ontmoeting vond plaats in de bibliotheek, tijdens een herdenkingsprogramma van de holocaust. Omdat Koster zelf in de oorlog ondergedoken had gezeten –hij had geweigerd om in de Arbeidseinsatz te gaan werken- greep hem dit onderwerp zeer aan. Voor het eerst maakte ik hem geëmotioneerd mee, daardoor ook wat minder trefzeker in zijn bewoordingen dan normaal toen hij over zijn oorlogsherinneringen vertelde. En hij had ineens een rollator. Hij vertelde dat hij met hartklachten in het ziekenhuis verzeild was geraakt en evenwichtsstoornissen had gekregen.
,,Tja, wat wil je?”, vroeg ik, duidend op zijn leeftijd.
,,Nee, je doet er niks tegen”, beaamde hij.
,,Nou is het echt begonnen”, dacht ik ondertussen.
Toch kwam zijn dood onverwacht voor me. Voor hem niet.
Want enkele jaren geleden zei ik, over een verwikkeling die ik inmiddels vergeten ben, gekscherend tegen Kees Koster: ,,Dat zal je nog wel zien als je honderd bent.”
,,Ik honderd? Ben je belazerd?! Over ’n jaar of vijf is het met me gebeurd!”
Hij was toen 87.
En hij is uiteindelijk 93 geworden.