ETZ etc. 6 Gespleten
Het gekke van kanker is dat de benoeming en het gevoel voor mij niks met elkaar van doen hebben. Ik kan honderd keer zeggen dat ik kanker heb zonder dat het me raakt. En als ik bij een tegenvaller kankerzooi of kankerhoerenkutzooi roep, relateer ik dat geen moment aan mijn eigen situatie. Ik moet er zelfs om lachen wanneer het tot me doordringt wat ik zojuist gezegd heb.
Ook het begrip Niet Aangeboren Hersenletsel zegt me weinig. Ik besef pas dat ik het heb wanneer Gaby het een keer benoemt. ,,Maar dat is een verzamelnaam voor alles aan de hersens wat je niet vanuit de baarmoeder hebt meegekregen”, zeg ze er haast vergoelijkend bij.
Kanker en NAH. Het voelt zelden alsof het over mij gaat.
Het onderstreept de gespletenheid van mijn huidige bestaan. Ik lig zoals gezegd lekker bij te lezen, geniet enorm van de maaltijden, keuvel wat met het zorgpersoneel en het (zorgvuldig geselecteerde) bezoek. Ik revalideer in hoog tempo. Ik werk nog wat schrijfopdrachten af. Maar tegelijkertijd schrijf ik ook alvast een opzet voor mijn testament, mijn euthanasieverklaring, mijn rouwadvertentie en een draaiboek voor mijn uitvaartdienst. Voor het geval dat. Het wordt trouwens een mooie uitvaart, denk ik. Het zou bijna zonde zijn als ie niet doorgaat. Wel alvast een disclaimer voor lokale ego’s die zichzelf een speech hadden toebedacht: forget it.
Maar de angst voor wat komen gaat komt er in de vreemdste vormen uit. Zo begin ik ’s nachts te malen over mijn tablet en mijn gsm die op mijn nachtkastje liggen op te laden. Ze zitten allebei op 100%, maar ik kan er fysiek nog net niet bij. Ik krijg paranoïde gedachten over stroomverspilling en de gascrisis en druk in paniek op de bel.
De nachtzuster is duidelijk geagiteerd als ze merkt dat ik haar voor een paar stekkers heb laten komen. Al biedt ze daarvoor ook meteen weer haar excuses aan. Ze begrijpt me wel. Ze heeft vast mensen om minder zien doordraaien.
En dan is er het gesprek met De Chirurg. De man drukt zich behoedzaam en wel afgewogen uit.
Maar het is duidelijk dat het kracht- en coördinatiegebied aangetast kunnen worden en in mindere mate het taalcentrum. Vooral dat laatste boezemt me schrik in. Ik krijg al waandenkbeelden dat ik uit de operatie ontwaak en alleen nog tji-tji-tji-tji kan zeggen.
Ik zal me de dagen daarna nog heel wat bemoedigende en geruststellende telefoontjes van mijn huisarts, opdrachtgevers en intimi nodig hebben. Maar vrijwel elk gesprek duurt algauw een half uur en het sloopt mij. En dat hardnekkige doorschrijven had aanvankelijk nog wel iets van heroïek in zich, maar nu treed ik te ver buiten mijn oevers.
Ik leg mijn taken neer en wacht af tot ik overgeplaatst word van de beschouwende toren naar de snijdende toren. Fijne benamingen.
Maar inmiddels is ook het besef ingedaald dat elke arts elk mogelijk risico van een operatie nu eenmaal moet benoemen, hoe theoretisch ook. In die context moet ik het zien. Móet ik het zien.