ETZ etc. 3 Contacten
Het dominante kenau-type lijkt uitgestorven in de zorg. Althans hier in ETZ Elisabeth. Er zijn weliswaar verschillende gradaties van vriendelijkheid, maar dan ergens in het spectrum tussen zakelijk en betrokken. Zoals de verpleegkundige met de permanente glimlach, die altijd in korte, bondige zinnetjes communiceert.
Als ze me komt wegen, zeg ik dat het gewicht me meevalt. ,,Want je komt natuurlijk snel aan hier.”
,,Ja”, antwoordt ze. ,,Zitten en eten.”
’t Is bijna Jerommeke.
,,Maar ja, gebrek aan beweging is in mijn toestand ook onvermijdelijk.”
,,Precies.”
Het geeft niet. De tijdsdruk zal ook meespelen. Een oudere verpleegkundige beaamt het.
,,Jè, tis soms lomp, mar soms kunde alleen mar zegge: ‘Hier, uw pille’ en dan moette wir deur. Ge wílt wel un prótje meej de meense maoke, mar soms gaogut gewôon nie.”
Toch is het meeste zorgpersoneel, schipperend met de tijd en tussen de oproepbliepjes door, behoorlijk openhartig.
,,Je maakt mooie, maar ook hartverscheurende dingen mee”, vertrouwt een van hen mij toe. ,,Ik zeg tegen mijn man altijd: ga nooit naar bed zonder een ruzie uit te praten, want je weet niet hoe de volgende dag zal zijn.”
Hoe de aanblik van patiënten je relatie kan vormen.
Ook de studenten en andere rookies vertellen veel. Meestal komen ze van Fontys, ROC of Avans. Maar dan ontmoet ik Joey. Kaalgeschoren, sikje, a-typisch. En hij komt van het Koning Willem I College in Den Bosch.
,,Dat hoor je hier ook niet vaak.”
,,Klopt. Ik ben het Broodje Speciaal.”
Joey is beroepsmilitair en schoolt zich bij als verpleger in het leger. Ik vertel hem hoe twee bekenden van mij, die elkaar niet kenden, ooit tegelijk in Bosnië waren. Zonder elkaar te treffen. De een was beroepsmilitair, de ander activist van Pax Christi.
Ik vraag Joey of er inmiddels iets van overleg is tussen leger en vredesbeweging. Ze komen immers min of meer voor hetzelfde doel in zo’n oorlogsgebied.
,,Nee, daar heb ik nooit van gehoord. Daarvoor ligt het allemaal te ver uit elkaar. Ik denk dat dat algauw met elkaar zou clashen.”
Een vredesbeweging die clasht. Ja, dat komt vanzelf wanneer je ergens voor staat.
Maar het is voor mij ook een vleugje wereld van buiten het ziekenhuis. Een unicum dezer dagen.
Van een heel andere orde zijn mijn ontmoetingen met de afdelingsassistent die mij af en toe ophaalt voor een scan. Forsgebouwde man, met grijs stekelhaar. Zijn stemgeluid doet me denken aan Anton Geesink, maar dan minder lijzig en zonder Utrechts accent. Wat de associatie met de judokampioen eigenlijk onverklaarbaar maakt, want dat zijn nou net de kenmerkende aspecten van die stem.
En toch lijkt het erop.
,,Heeeer De Laaaat!”, begroet hij mij wanneer hij de rolstoel voor komt rijden.
Onze conversaties tijdens de ritjes zijn summier en amicaal tegelijk. Als ik, zonder al te klaaglijk te willen zijn, iets vertel over de spannende tijden die ik doormaak, is zijn standaardreactie ‘Snap ik!’
,,Hoe lang werkt u hier al?” vraag ik hem.
,,Zeeevenendertig jaaar!”
,,Dan hebt u veel zien komen en gaan.”
,,Zeeeeker!”
Alles in mij zou natuurlijk willen vragen naar verhalen uit de praktijk, maar ik doe het niet. Uit zijn compacte antwoorden blijkt zijn beroepsethiek al. Dus doen wij er verder allebei het zwijgen toe. Wij begrijpen elkaar.