Uncategorized

ETZ  etc. 11 Pork

 

 

De motorische oefeningen die ik voor de operatie al had gekregen, blijken een goed fundament te hebben gelegd voor het herstel. Alles wat ik aan fysio- en ergotherapie heb gehad, komt terug in verschillende gradaties van snelheid. Lopen gaat bijvoorbeeld voorspoedig. Algauw mag ik van de rollator af en loop ik rondjes over de gangen. Eerst van de kamer naar het zithoekje, maar de afstanden worden bijna dagelijks langer.

Bij de arm is de progressie wat bescheidener. Eerder millimeter- dan centimeterprogressie. Maar dat schijnt volkomen gangbaar te zijn, zo wordt mij gezegd. Ondertussen stapel ik dapper kartonnen bekertjes en pak ik suikerzakjes op om in zo’n bekertje te gooien.

En ook uit mijn dagelijkse handelingen blijkt vooruitgang. Het is een mijlpaal als ik bij het ontbijt voor het eerst zelfstandig het zoutzakje voor bij het ei openscheur. Of als ik de inhoud van een boterkuipje op een plakje peperkoek weet te kwakken. En dat het de dagen daarna ook nog eens daadwerkelijk op het besméren van zo’n plakje begint te lijken. Dit alles welteverstaan zónder hulp van mijn linkerhand, die eerder noodgedwongen fungeerde als God’s plaatsvervanger op aarde.

En wederom ontstaat er spontaan een particuliere zelftest. Ditmaal met een broodje Pulled Pork.

Ik bestel dat af en toe voor de lunch en eet dat dan met mijn handen op.

En dan maar kijken of er niet teveel getrokken varkensvlees en saus vanaf klettert.

De eerste keer is al een meevaller. Ik mors weliswaar wel wat stukjes en druppels, maar niet veel meer dan een gewone sterveling zonder spasme in zijn hand. Bovendien belandt er vrijwel niets van naast mijn bord. De tweede keer mors ik helemaal niet. Wat voor élke sterveling al bijna een bovenaardse prestatie is. Ik zou door kunnen voor de kapsalon, maar die staat niet op de kaart hier. Ik ben er niet rouwig om.

En dan is er nog het papieren zakje waar het bestek en de servetjes inzitten.

Voor wie wil staan er een paar regeltjes voor een maaltijdrecensie op.

Sinds de operatie kan ik echter voorlopig niet meer met de hand schrijven. Ik doe dagelijks wat oefeningen met krullen en lijntjes, maar het heeft nog niet tot woorden geleid.

Totdat ik op een dag na de maaltijd zonder er bij na te denken met onvaste hand een pen pak en op het servetzakje ‘Buitengewoon’ schrijf.

En het lijkt al erg op mijn handschrift. Weer een stap verder.

Morgen door voor de eerste volzin.

 

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 10 Wroeging

De zwartste momenten beleef ik echter in de uren dat ik alleen ben met mijn gedachten. Ik zit zowat mijn hele leven van voor naar achter kapot te analyseren en raak daar behoorlijk van in de put.

De bespiegelingen variëren van als-niet-als tot zeer concreet. Het zou een onhanteerbare raamvertelling worden indien ik nu alles ging benoemen, maar het is iets met verkeerde omgevingen, verkeerde mensen en het onbewust kopiëren van proleterig gedrag. Dat er dan op onbewaakte momenten wel eens uitkwam.

Vooral dat laatste.

Rotstreken die ik allang vergeten was gaan me ineens weer dagen. Voorvallen waarbij ik anderen onnodig schoffeerde. Zonder daar bij stil te staan. Omdat ik in een narrige bui was en het niet kon laten.

Na al die jaren besef ik ineens wat de bron van dat gedrag was en welke beschadigingen hieraan vooraf zijn gegaan. Vooral één incident blijft hierbij door mijn hoofd spoken.

Iets van ruim twintig jaar geleden. Ik krijg er met terugwerkende kracht zo’n wroeging om, dat ik tijdens een slapeloze nacht erom zit te janken.

Ik neem mij voor om contact op te nemen met degene die toen slachtoffer van mijn holbewonersgedrag is geworden. Maar ik houd mij ook meteen voor dat deze huilbui een momentopname is, wellicht mede veroorzaakt door de dosis dexametason die ik dagelijks moet innemen. En goddank afgebouwd wordt.

Maar bijwerking of niet, al met al is het een diep dal.

Mijn Moeder en Mijn Geliefde horen enkele dagen aaneen heel wat gedeprimeerde monologen vol achterafinzichten aan. Daarna trekt het weer bij. Genoeg zelftherapie gehad.

Mijn voornemen om dat slachtoffer van mijn rottigheid te contacteren verwatert ook algauw. Das war einmal. Ik ben geen kankerheilige.

Bovendien: wie heeft er nou nooit iemand gekrenkt zonder het zo te bedoelen?

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 9 Katheter

Het duurt meer dan een etmaal tot ik besef hoe ik erbij lig en waar ik zoal aan vastzit.

Ik zie rijkelijk laat in de weerspiegeling van de tv dat ik een verband als een tulband om mijn hoofd heb. Ja, logisch na een hersenoperatie. Ook had ik er nog geen erg in dat ze me na de operatie mijn snoeppapieren onderbroekje ontnomen hebben en dat ik dus in mijn blote reet lig met een katheter in mijn lul. En dan lig ik nog minstens een nacht met beenkappen aan, tegen de trombose. Hun zoemende geluid heeft vreemd genoeg iets geruststellends. Gaandeweg blijk ik aan steeds meer draadjes en slangetjes vast te zitten.

Het katheter wordt algauw verwijderd. Maar de urineproductie komt na zo’n lange pauze uit zichzelf niet meer op gang.

Dus wordt er besloten om het zakie opnieuw te katheteriseren. Een verpleegkundige die ruimschoots mijn dochter had kunnen zijn komt ‘m plaatsen. Het is alsof er in mijn pik een vislijn met weerhaakjes neerdaalt. Om mezelf af te leiden begin ik een opinie te ratelen over de plannen om de mammoet weer tot leven te wekken. Mijn jonge beul hoort het onbewogen aan en zegt: ,,Moeten we dat wel willen?”

Een paar uur later zit deze jongedame wederom zo’n slangetje in mijn geval te proppen. Er is daarstraks wel een paar liter getankt, maar eigen initiatief is er nog steeds niet bij. En een verhaal ter afleiding wil me ditmaal ook niet te binnen schieten. Ik moet er onverbiddelijk doorheen.

Het is lastig. ,,Uw prostaat maakt een bochtje.”

Deze kennis had ik liever niet over mijn prostaat verworven. Of althans niet op deze wijze.

Wanneer de hengel nogmaals neergedaald is, aanschouw ik de verschrompelde staat van mijn jongeheer. Die heb ik wel eens fermer gekend.

,,Het lijkt godverdomme wel of ie geatrofieerd is”, denk ik hardop.

Mijn beul doet er discreet het zwijgen toe.

En reken maar dat ik hierna uit mezelf begin te piesen.

Maar de totale ontmanteling is daarmee nog niet teneinde.

Er is mij al verscheidene malen douchen onder begeleiding aangeboden. Trots als ik ben blijf ik dat uitstellen en mezelf behelpen met vochtige reinigingswashandjes. Maar dat blijft halve bak. En zelfstandig douchen zit er met die lamme vlerk nog niet in. Dus kan ik er niet meer omheen.

Zo vind ik mij op een zondagochtend terug onder begeleiding van een goddank niet zo heel erg piepjong exemplaar. Ik zit, naakt en krakkemikkig, uitgezakt op een douchekrukje. Dat is nog tot daar aan toe. Want een verpleegkundige zíet al die edele delen en huidplooien waarschijnlijk niet eens meer.

Maar toch zak ik nog verder door de bodem die ik al geraakt dacht te hebben, wanneer ze me vraagt: ,,Zal ik uw voorhuid ook even wassen?”

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 8 Bijgekomen

Het lijkt zo’n twee minuten na de narcose dat ik ontwaak. Dat is natuurlijk niet zo; ze zijn ruim vijf uur bezig geweest. Vraag me niet waarom, maar ik ben er op voorhand van overtuigd dat ik nog steeds praten kan.

,,Weet u waar u bent?” vraagt een verpleegkundige.

,,ETZ Elisabeth, Hilvarenbeekseweg 60, vlakbij het Leijpark, de Ringbaan Zuid en de Broekhovenseweg, afdeling Neurochirurgie.”

Nou, dat doet het allemaal nog. ,,Verder nog groeten aan Floor, Fabian en Suzanne met dank voor de assistentie en mocht u Lotte B. van neurologie toevallig treffen, wens haar dan namens mij veel plezier bij Rabbit Hole komend weekend.”

Hilariteit alom, maar nou weten ze het wel. Ik krijg twee waterijsjes –zelden heeft een waterijsje mij beter gesmaakt- en de chirurg komt mij over het operatieverloop vertellen. Het bleek een hersenvliestumor te zijn en er lijken vooralsnog geen sporen achtergebleven.

Mijn rechterarm hangt er alleen wel erg passief bij. Maar het was sowieso bekend dat ik een deel van wat ik teruggewonnen had na de operatie weer zou inleveren. Voor nu ben ik blij dat ik m’n volle verstand nog heb.

Ik mag weer terug naar mijn kamer.

’s Avonds komen Mijn Moeder en Mijn Geliefde op bezoek. Mijn Geliefde heeft de uit mijn collectie geleende Verzamelde Gedichten van Nico Scheepmaker bij zich.

Ze leest me een limerick voor die ze vanmiddag, wachtend bij de telefoon op de uitslag, in deze bundel ontdekte:

,,Een kunstkritkus, J.M. Prange,

-die zich voor geen geld laat vervangen-

Droomt dikwijls dat hij

in de kunstgalerij

Picasso persóónlijk ziet hangen.”

Hierna begin ik prompt, uit het hoofd, twee andere Scheepmakertjes te declameren:

Er was eens een kaasboer in Gouda

Die zat rond de tafel zijn vrouw na

Maar die sprak heel vief:

..Alles is relatief

Als ik iets harder loop zit ik jou na”

En:

,,Er ging in de golf van Biscaje

Een Panamees schip naar de haaien

Slechts de mast, naar het schijnt

Bleef nog lang overeind

Om het uitzicht op zee te verfraaien”

Ze moeten erom lachen, maar achteraf zal Mijn Geliefde bekennen dat ze het maar eng vonden.

Ik heb er zelf tijdens mijn voordracht geen idee van hoe dubbeltongerig ik dan nog klink van de narcose. Ik heb er evenmin enig idee van dat die van die kaasboer in Goudavan John O’Mill is en  niet van Scheepmaker. Die had er een over een kaasboer in Leiden. En er is wel meer wat op dat moment niet tot me door dringt.

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 7 Ingreep

Lotte vertelt me dat ze komend weekend naar Rabbit Hole gaat. Ik zal haar verslag volgende week niet meekrijgen. Ik verhuis vandaag naar de snijdende toren. Morgen is het zover.

Het wordt een bizarre uittocht, enkele uren later. Op mijn met bagage toegedekte bed word ik door de gangen naar de lift gereden. Onderweg tref ik Lotte nog.

,,Ik wens u het allerbeste”, zegt ze. Voor haar doen klinkt het bijna zakelijk.

Ruim een week zijn we vrienden voor het leven geweest. Morgen zal ze me onmiddellijk belazeren met degene die op mijn plek ligt. Maar dat  mag ik mijn opvolger niet misgunnen.

Onderweg naar de lift is er meer personeel dat me succes wenst. Maar een enkeling kijkt al dwars door me heen, alsof ik van de harde schijf gewist ben.

 

Omdat veel van mijn angsten al bezworen zijn, ga ik op mijn nieuwe kamer een redelijk rustige nacht tegemoet. Ofschoon ik enige tijd uit mijn slaap wordt gehouden door onverstaanbaar gerasp en gekerm van een verre buur. Onwillekeurig krijg ik toch weer even de gedachte dat dit mijn voorland kan zijn. Uiteindelijk dommel ik vredig in.

 

Ik moet de volgende ochtend een soort snoeppapieren operatieschort en dito onderbroekje aan. Ik word naar een  wachtruimte gereden, waar er meer zijn zoals ik. Gelukkig ben ik snel aan de beurt. In de operatiekamer steekt de chirurg ter begroeting een routineuze hand op. Ik word voorgesteld aan de anesthesist (Floor Hagen) en zijn assistenten Floor, Fabian en Suzanne.

,,Floor Hagen en Floor, Fabian en Suzanne”, herhaal ik.

,,Dat onthoudt u ook snel”’, zegt een van de vier.

,,Nou ja, dat is vrij simpel. Floor en Fabian beginnen allebei met een F en Fabian rijmt op Suzanne.”

Gegrinnik.

,,Maar ik kan niet garanderen dat ik het na de operatie nog weet.”

,,Dat hoeft ook niet hoor.”

Vervolgens is er iets met een kapje, een bepaalde manier van ademhalen en een lampje dat uitgaat op een wijze waar ik niets van merk.

 

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 6 Gespleten

Het gekke van kanker is dat de benoeming en het gevoel voor mij niks met elkaar van doen hebben. Ik kan honderd keer zeggen dat ik kanker heb  zonder dat het me raakt. En als ik bij een tegenvaller kankerzooi of kankerhoerenkutzooi roep, relateer ik dat geen moment aan mijn eigen situatie. Ik moet er zelfs om lachen wanneer het tot me doordringt wat ik zojuist gezegd heb.

Ook het begrip Niet Aangeboren Hersenletsel zegt me weinig. Ik besef pas dat ik het heb wanneer Gaby het een keer benoemt. ,,Maar dat is een verzamelnaam voor alles aan de hersens wat je niet vanuit de baarmoeder hebt meegekregen”, zeg ze er haast vergoelijkend bij.

Kanker en NAH. Het voelt zelden alsof het over mij gaat.

Het onderstreept de gespletenheid van mijn huidige bestaan. Ik lig zoals gezegd lekker bij te lezen, geniet enorm van de maaltijden, keuvel wat met het zorgpersoneel en het (zorgvuldig geselecteerde) bezoek. Ik revalideer in hoog tempo. Ik werk nog wat schrijfopdrachten af. Maar tegelijkertijd schrijf ik ook alvast een opzet voor mijn testament, mijn euthanasieverklaring, mijn rouwadvertentie en een draaiboek voor mijn uitvaartdienst. Voor het geval dat. Het wordt trouwens een mooie uitvaart, denk ik. Het zou bijna zonde zijn als ie niet doorgaat. Wel alvast een disclaimer voor lokale ego’s die zichzelf een speech hadden toebedacht: forget it.

Maar de angst voor wat komen gaat komt er in de vreemdste vormen uit. Zo begin ik ’s nachts te malen over mijn tablet en mijn gsm die op mijn nachtkastje liggen op te laden. Ze zitten allebei op 100%, maar ik kan er fysiek nog net niet bij. Ik krijg paranoïde gedachten over stroomverspilling en de gascrisis en druk in paniek op de bel.

De nachtzuster is duidelijk geagiteerd als ze merkt dat ik haar voor een paar stekkers heb laten komen. Al biedt ze daarvoor ook meteen weer haar excuses aan. Ze begrijpt me wel. Ze heeft vast mensen om minder zien doordraaien.

En dan is er het gesprek met De Chirurg. De man drukt zich behoedzaam en wel afgewogen uit.

Maar het is duidelijk dat het kracht- en coördinatiegebied aangetast kunnen worden en in mindere mate het taalcentrum. Vooral dat laatste boezemt me schrik in. Ik krijg al waandenkbeelden dat ik uit de operatie ontwaak en alleen nog tji-tji-tji-tji kan zeggen.

Ik zal me de dagen daarna nog heel wat bemoedigende en geruststellende telefoontjes van mijn huisarts, opdrachtgevers en intimi nodig hebben. Maar vrijwel elk gesprek duurt algauw een half uur en het sloopt mij. En dat hardnekkige doorschrijven had aanvankelijk nog wel iets van heroïek in zich, maar nu treed ik te ver buiten mijn oevers.

Ik leg mijn taken neer en wacht af tot ik overgeplaatst word  van de beschouwende toren naar de snijdende toren. Fijne benamingen.

Maar inmiddels is ook het besef ingedaald dat elke arts elk mogelijk risico van een operatie nu eenmaal moet benoemen, hoe theoretisch ook. In die context moet ik het zien. Móet ik het zien.

 

Facebooktwitterlinkedin

ETZ etc. deel 5 Roem

Blijkbaar heeft de verpleegsterstamtam haar werk gedaan. Dat vermoed ik tenminste. Want sinds ik Lotte uitgebreid over mijn werk verteld heb, vraagt ander zorgpersoneel er eveneens naar.

Maar wat ik ook benoem, het zegt ze allemaal niks. Geen van de werelden waarin ik mij beroepsmatig beweeg, maakt deel uit van hun universum.

De maximale score haal ik bij Gaby, die, net als Lotte, ook regelmatig komt buurten, maar dan meer in de maatschappelijk werksters-variant.

Als ik vertel over een tekst die ik ooit voor Pia Douwes schreef, gaat er in de verte een belletje rinkelen. Althans bij de naam Pia Douwes. Gaby googelt haar, bekijkt wat afbeeldingen en zegt: ,,Ja, heel vaag.”

Er komt een schoonmaakster binnen. ,,Ria!” roept Gaby. ,,We hebben een BN’er hier!”

,,Oh jao?” zegt Ria onbewogen.

,,Ik denk dat je Ria even dat verhaal over Pia Douwes moet vertellen, Ko”, zegt Gaby iets te enthousiast. Als je zo voor het blok gezet wordt, gaat het zeker niet overkomen.

,,Pia Douwes?” vraagt Ria. ,,Wè is daor mee?”

,,Nou ja, daar heb ik wel eens een nummer voor geschreven.”

,,Oôh, zôo jè. Mar die ken ik wel, jè, Pia Douwes. Die hèk dikkuls zat op tv gezien.”

,,Nou, dan ben je ook de eerste hier.”

,,Jè, mar, meneer, ik zèè ôk wè aawer, hè.”

Alsof ik al niet genoeg ontmanteld was. Ach ja, het is niks voorbij de jas die ik binnenkort uit zal doen.

En eigenlijk is het ook volkomen logisch dat alles wat naar showbizz riekt binnen dit gebouw weinig betekent.

Want als je roeping in het teken van leven en welzijn staan, wat zeggen roem en sterrendom je dan nog?

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 4 Verluchting

 

En dan is er die ene met wie je een bondje aangaat. Laat ik haar Lotte noemen.

De eerste keer komt Lotte wat drentelend op de drempel staan. Duidelijk nieuwsgierig. Ze vraagt me wie ik ben en wat ik doe.

Ja, schrijver dus. En wat ik dan zoal schrijf?

Ik noem onder andere wat musicalsterren die wel eens een lied van me gezongen hebben.

Het zegt haar niks. ,,Ik ben niet zo van de BN’ers.”

,,Goed zo.”

,,Ik schrijf ook wel eens wat. Over wat er in mij omgaat. En ik heb vorig jaar een verhaal geschreven over een reis die ik gemaakt heb. Ik heb dat aan een paar vrienden laten lezen en die vonden het erg leuk.”

,,Wil je er verder nog iets mee?”

,,Nou, ik heb wel eens een website gezien waar je zo’n verhaal anoniem mocht delen, maar ik weet het niet.”

,,Wil je geen succesvolle schrijfster worden dan?”

Ze schrikt haast van het idee. ,,Nee, dat hoeft niet.”

Ik maak Lotte vaak meerdere keren per dag mee.

’s Morgens doet ze kracht- en coördinatie-oefeningen met me, om kort daarna met de cavalerie binnen te komen. Zo noem ik de zaalarts met diens gevolg. Met veel rammelende karretjes en computers.

Lotte leest dan in vakmatig potjeslatijn de stand van zaken voor, waarna de zaalarts met mij een gesprek aangaat.

Verspreid over de dag of de avond waait Lotte echter ook nog wel eens binnen. Dan vertellen we elkaar over onze werelden, die miljoenen lichtjaren uit elkaar liggen.

Als ze vertelt over een bandje dat Sticky Fingers heet, komt mij dat bekend voor. Heel even heb ik de illusie dat ik een generatiekloof overbrug. Totdat ik besef dat ik ongetwijfeld een associatie heb met de gelijknamige lp van The Rolling Stones. Waar de band zich vast naar vernoemd heeft.

Ik glimlach er maar eens om. Zoals ik ook glimlach om het moment waarop Lotte de zonnebril ziet liggen die Mijn Geliefde bij haar vorige bezoek heeft laten liggen.

,,Coole bril!” zegt ze en ze zet hem spontaan even op.

Lotte mag dat. Ze brengt verluchting in het ellendige voorportaal waar ik ondertussen wel degelijk in zit.

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. 3 Contacten

Het dominante kenau-type lijkt uitgestorven in de zorg. Althans hier in ETZ Elisabeth. Er zijn weliswaar verschillende gradaties van vriendelijkheid, maar dan ergens in het spectrum tussen zakelijk en betrokken. Zoals de verpleegkundige met de permanente glimlach, die altijd in korte, bondige zinnetjes communiceert.

Als ze me komt wegen, zeg ik dat het gewicht me meevalt. ,,Want je komt natuurlijk snel aan hier.”

,,Ja”, antwoordt ze. ,,Zitten en eten.”

’t Is bijna Jerommeke.

,,Maar ja, gebrek aan beweging is in mijn toestand ook onvermijdelijk.”

,,Precies.”

Het geeft niet. De tijdsdruk zal ook meespelen. Een oudere verpleegkundige beaamt het.

,,Jè, tis soms lomp, mar soms kunde alleen mar zegge: ‘Hier, uw pille’ en dan moette wir deur. Ge wílt wel un prótje meej de meense maoke, mar soms gaogut gewôon nie.”

 

Toch is het meeste zorgpersoneel, schipperend met de tijd en tussen de oproepbliepjes door, behoorlijk openhartig.

,,Je maakt mooie, maar ook hartverscheurende dingen mee”, vertrouwt een van hen mij toe. ,,Ik zeg tegen mijn man altijd: ga nooit naar bed zonder een ruzie uit te praten, want je weet niet hoe de volgende dag zal zijn.”

Hoe de aanblik van patiënten je relatie kan vormen.

 

Ook de studenten en andere rookies vertellen veel. Meestal komen ze van Fontys, ROC of Avans. Maar dan ontmoet ik Joey. Kaalgeschoren, sikje, a-typisch. En hij komt van het Koning Willem I College in Den Bosch.

,,Dat hoor je hier ook niet vaak.”

,,Klopt. Ik ben het Broodje Speciaal.”

Joey is beroepsmilitair en schoolt zich bij als verpleger in het leger. Ik vertel hem hoe twee bekenden van mij, die elkaar niet kenden, ooit tegelijk in Bosnië waren. Zonder elkaar te treffen. De een was beroepsmilitair, de ander activist van Pax Christi.

Ik vraag Joey of er inmiddels iets van overleg is tussen leger en vredesbeweging. Ze komen immers min of meer voor hetzelfde doel in zo’n oorlogsgebied.

,,Nee, daar heb ik nooit van gehoord. Daarvoor ligt het allemaal te ver uit elkaar. Ik denk dat dat algauw met elkaar zou clashen.”

Een vredesbeweging die clasht. Ja, dat komt vanzelf wanneer je ergens voor staat.

Maar het is voor mij ook een vleugje wereld van buiten het ziekenhuis. Een unicum dezer dagen.

 

Van een heel andere orde zijn mijn ontmoetingen met de afdelingsassistent die mij af en toe ophaalt voor een scan. Forsgebouwde man, met grijs stekelhaar. Zijn stemgeluid doet me denken aan Anton Geesink, maar dan minder lijzig en zonder Utrechts accent. Wat de associatie met de judokampioen eigenlijk onverklaarbaar maakt, want dat zijn nou net de kenmerkende aspecten van die stem.

En toch lijkt het erop.

,,Heeeer De Laaaat!”, begroet hij mij wanneer hij de rolstoel voor komt rijden.

Onze conversaties tijdens de ritjes zijn summier en amicaal tegelijk. Als ik, zonder al te klaaglijk te willen zijn, iets vertel over de spannende tijden die ik doormaak, is zijn standaardreactie ‘Snap ik!’

,,Hoe lang werkt u hier al?” vraag ik hem.

,,Zeeevenendertig jaaar!”

,,Dan hebt u veel zien komen en gaan.”

,,Zeeeeker!”

Alles in mij zou natuurlijk willen vragen naar verhalen uit de praktijk, maar ik doe het niet. Uit zijn compacte antwoorden blijkt zijn beroepsethiek al. Dus doen wij er verder allebei het zwijgen toe. Wij begrijpen elkaar.

Facebooktwitterlinkedin

ETZ  etc. deel 2: Naasten

De meeste andere patiënten zijn onzichtbaar voor mij. Ik kan en mag immers niet eens van mijn bed naar mijn tafeltje strompelen. Laat staan andere kamers aandoen. Geeft niet, want ik heb voorlopig genoeg aan mijn drie kerntaken: grip op de rollator houden, de remmen goed bedienen en tijdig mijn onwillige rechtervoet optillen.  Het is telkens weer een helse expeditie. Met daarna een noodzakelijke rustpauze op bed.

Socializen is er dus niet bij. Al is er soms een spontaan bezoekje. Zoals de vrouw met het motormerkshirt, die binnen rollatort. ,,Ja, ik loop even bij iedereen langs. Want wij zaten dus in de uitzending”, zegt ze met een door tabak gebronsd stemgeluid.

Ik weet zo gauw weinig meer uit te brengen dan ,,Welke uitzending?”

,,Ja, dat was over mensen met wie wij te maken hebben gehad en nu niet meer.”

Omdat mijn reguliere bezoek arriveert, moet ze mij de rest van het verhaal schuldig blijven. Ik zal het ook nooit weten. Soms passeert ze nog, maar dan houdt ze het bij een groet en een zinnetje over het weer.

Verder zijn het vooral stemmen die ik meekrijg. Twee à drie deuren verder ligt een vrouw aan wie de verpleegkundige elke ochtend weer vraagt of ze weet waar ze is. Steevast noemt ze haar huisadres.

Vanuit een andere hoek klinkt geregeld een vaag gekreun, waarin ik gaandeweg een vast ritme ontdek.

En dan is er de stem van mijn buurvrouw. We delen de badkamer, maar door een elektrisch schuifdeurensysteem kunnen we elkaar tijdens het gebruik niet kruisen. Ik hoor haar wel als ik op de wc  zit. Haar klaagzang tegen haar zoon, waarbij ze telkens met vertrek dreigt, is voor mij als een dagelijkse soundtrack met tekstsamples. Eenmaal is er een storing in het schuifdeurensysteem, waardoor de buurvrouw ineens in de badkamer staat. Ik zit op de wc, maar heb gelukkig mijn broek al opgetrokken. Ik groet haar vriendelijk. Ze stamelt een eindeloze litanie aan excuses. Ik spreek haar zo geruststellend mogelijk toe. Bovendien heb ik toch al op de bel gedrukt voor de verpleegkundige die mij weer naar bed gaat begeleiden. Ik praat de tijd vol totdat deze arriveert. Ze verhelpt met een snelle druk op een knop de storing, leidt de buurvrouw terug naar haar kamer, sluit haar schuifdeur en begeleidt mij daarna op mijn kruisweg terug. Even later hoor ik haar kalmerend inpraten op mijn buurvrouw, die nog steeds niet over de schrik heen is. Het gaat allemaal in een moeite door. Just another day at the hospital. Wat zeg ik? Just another minute.

Facebooktwitterlinkedin